Het kadaster en De Kanter
Het kadaster is een van de vele erfenissen van de Franse bezetters. Hun plan om secuur en rechtvaardig grondbelasting te gaan heffen, neemt de Nederlandse regering in 1813 gewoon over. Twintig jaar lang zullen landmeters en administrateurs het land doorkruisen, en aldoende een kolossaal archief aan kadastrale registers en kaarten produceren. Het kadaster kan daarna bij wet in 1832 worden ingevoerd.
Het kadaster is gebaseerd op gemeentelijke grenzen, zodat het eerste werk het exact beschrijven van die grenzen wordt. Daarvoor trommelen de landmeters overal de schouten en schepenen van aangrenzende gemeenten op, om samen die grenzen, met behulp van herkenningspunten, aan te wijzen. Vervolgens worden gemeentes onderverdeeld in kadastrale secties met letters A, B, C, enzovoort, waarbinnen alle percelen grond, en alle huizen, een eigen nummer krijgen. Deze informatie komt terecht in de registers die ‘Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels’ gaan heten. Aan de hand van ontelbare detailkaarten maken de landmeters van elke sectie een kaart, en een grote overzichtskaart van de hele gemeente. De informatie uit de OAT’s komt terecht in een tweede serie dikke boeken, die ‘Artikelsgewijze Kadastrale Leggers’ worden genoemd. Hierin krijgt elke eigenaar van grond of gebouwen één bladzijde (‘artikelnummer’ in de steile terminologie van de kadasteraars), waarop iemands complete bezit staat. Mensen (of instanties) met heel veel bezit hebben meerdere bladzijden nodig, die allemaal hetzelfde artikelnummer hebben. Zodra er iets verandert aan het bezit, pennen ijverige kadastermedewerkers dit in de leggers. De landmeters van het kadaster zullen ook na de officiële start in 1832 onophoudelijk het land blijven bereizen om van alle opgetreden veranderingen hulp- en/of veldkaartjes te maken. Zodra er van een gemeente een nieuwe kaart wordt gemaakt, komen alle mutaties ook op die kaarten terecht. Zo blijft het kadaster een dynamische administratie, die tegenwoordig een onschatbare bron aan informatie biedt. In veel gevallen is de soms laat-middeleeuwse structuur van landstreken, die vaak in de negentiende en twintigste eeuw snel zullen veranderen, op het laatste nippertje in het kadaster vastgelegd.
Die middeleeuwse kenmerken zijn zeker ook in het kerngebied van Zuid-Beveland, ruwweg tussen Yerseke en ’s-Heer Arendskerke, nog waarneembaar voor Van Lennep en Van Hogendorp. Als zij hun reis door Nederland maken, is het kadaster ongeveer halverwege met het in kaarten en registers fixeren van alle eigendom van gronden en gebouwen. Misschien hebben ze hier of daar een landmeter in het wild aangetroffen, bezig met zijn driehoeksmetingen om de oppervlakte van percelen te kunnen bepalen.
In dezelfde tijd van de maandenlange wandeling van het tweetal is Johan de Kanter Philzoon zijn boek aan het schrijven over Zeeland. De Kanter is in 1762 geboren in Wissenkerke als zoon van een predikant. Via een oom wordt hij notaris in Zierikzee, maar natuur- en scheikunde trekken hem meer. Hij gaat lesgeven hierin in Middelburg, en publiceert diverse boeken over natuurkundige en historische onderwerpen. Later gaat hij bij de provinciale griffie werken. In 1824 publiceert hij, samen met de onvermijdelijke Wolphaartsdijkse predikant J. ab Utrecht Dresselhuis, het boek De Provincie Zeeland, het gewest waar juist een jaar tevoren de twee wandelaars doorheen zijn getrokken. De Kanter en Dresselhuis, onwetend van deze wandeling waarvan het verslag immers pas in 1942 voor het eerst wordt gepubliceerd, stellen zelf een soort reisboek samen over Zeeland, met een fraaie kaart en zelfs een afstandstabel. Daarmee kun je uitrekenen hoelang je loopt van de ene plaats naar de andere. Hadden Van Lennep en Van Hogendorp deze op zak gehad, dan zouden ze hun tochten veel beter hebben kunnen plannen.