Martinus Slabber (1740-1835)
Daarna gingen wij het kunstkabinet van den ouden heer Slabber, grootvader van Blaaubeen zien. Deze man heeft op zijn tachtigste jaar zich in de noodzakelijkheid gezien zijn boedel te verkopen, of zooals zijn kleinzoon zeide, hij was voor zijn vermaak naar ‘s-Gravenpolder gaan wonen (waar hij een ontfangers-plaats van f 800 heeft). Het kabinet bestond uit eene kleine doch niet onaartige collectie schilderijen, waarbij eene uitmuntende Christus uit de school van Van Dijck en een allerheerlijkst binnenhuis van Kamphuizen. – Voorts uit eenige kasten met goed opgezette vogels zoo in- als uitlandsche, van kapellen (= kevers), gewassen, beenderen enz – en eindelijk uit eene, zoo zij zeggen, kostbare boekerij, waarbij onder anderen eene fraai geschrevene litanie en de origineele teekening van het plaatje in de bijvoegselen op Wagenaar dat voorstellende Beoostersweene van Renesse bij Philips van Bourgonje.
Martinus Slabber (1740-1835) is de opa van advocaat Blaaubeen. In Slabbers huis, Grote Markt 9, bekijken ze diens grote verzameling opgezette vogels en overige natuurhistorische schatten, en tevens wat antiquiteiten. Ongetwijfeld ook het boekje dat hij in 1778 heeft uitgegeven, waarin hij microscopische waarnemingen van zeediertjes publiceert. Slabber staat op het punt om te verhuizen naar ’s-Gravenpolder, waar hij het baantje heeft gekregen van belastinginner. Hij klaagt, dat hij op zijn hoge leeftijd zijn inboedel moet verkopen en nog moet verhuizen. Zijn kleinzoon Blaaubeen lacht hem uit, en fluistert tegen Van Lennep en Van Hogendorp, dat de grijsaard voor de centen en de lol naar ’s-Gravenpolder verhuist. Hier gaat hij in een groot huis aan de oostzijde van de kerk wonen, in de latere Raadhuisstraat. Ongeveer op de plaats van het huis komt later het gemeentehuis te staan.
Wat zien Van Lennep en Van Hogendorp bij Slabber? Een kleine ‘doch niet onaartige’ schilderijenverzameling. Hierin vallen op een Christus aan het kruis, door een onbekende schilder uit de school van Anthony van Dijck (1599-1641), en een Binnenhuis, door Jan Kamphuysen (1760-1841).
Zijn verzameling opgezette vogels (dat prepareren doet Slabber zelf, hij schrijft er een boekje over) omvat ongeveer vijfhonderd exemplaren. Veel hiervan komen uit Brits Guyana in Zuid-Amerika. Kennissen van zijn ouders sturen deze naar Middelburg, waar Slabber opgroeit. In dit deel van Zuid-Amerika, langs de rivieren Essequibo en Demerary, bevinden zich dan veel plantages. Met uitbuiting van slaafgemaakten wordt hier suiker en koffie geproduceerd. In het ‘kabinet’ van Slabber zijn verder kevers, planten, botten, en nog meer te zien.
Een bijzondere kunstschat is een natekening van een middeleeuwse miniatuur, waarop is te zien dat de klerk Pieter van Renesse van Beoostenzweene (een water op Schouwen-Duiveland) in 1450 een door hem gemaakt boek met alle privileges van de graven van Holland aanbiedt aan hertog Filips van Bourgondië. Dit boek bestaat nog steeds, in het Nationaal Archief, met ongeveer dezelfde afbeelding. Naar de voorstelling van Slabber wordt een gravure gemaakt, die verschijnt in een supplement op Wagenaars Vaderlandsche historien.
Er blijft maar weinig van de collectie van Slabber bewaard, en evenmin zijn portret. Tijdens zijn leven biedt hij zijn verzameling opgezette vogels aan diverse natuurkundige genootschappen aan, maar die reageren hier niet op. In het boek van Piccardt over de geschiedenis van Goes (1864) staat dat de collectie niet bewaard bleef. In de collecties van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap bevinden zich vier objecten uit Slabbers verzameling: een narwaltand, de afbeelding van Pieter van Renesse van Beoostenzweene, een baardmankruik en een brief van Slabber uit 1770. Hij is dan baljuw van Baarland, en vertegenwoordiger van de ambachtsheer.