Bevelandse ambachtsheren
Rond het jaar 1000 groeit het aantal dorpen in Zeeland, en in elk dorp gaat een lokale edelman er met de macht vandoor. Van een centraal gezag is geen sprake, en daar profiteren de plaatselijke machthebbers van. Dat gezag wordt erfelijk en blijft dus in de familie.
In latere eeuwen, als dat centrale gezag wat meer uit de verf komt, is het vrijwel onmogelijk om de macht van die lokale edelen in te perken. Zij worden de ambachtsheren, een titel die tot op heden bestaat en nog door enkele zonderlingen wordt bezeten. De lokale machthebbers vanaf dat jaar 1000 moeten zich tegen allerlei vijanden kunnen verdedigen: Hollanders, Vlamingen en de buurman. Bij gebrek aan bakstenen en veel hout importeren de edelen het voorbeeld van een in heel Europa bekend verdedigingswerk: een torentje op een heuvel. Dergelijke torens zijn al bekend bij de Normandiërs en staan afgebeeld op het Tapijt van Bayeux. Natuurlijke heuvels zijn in Zeeland ver te zoeken, dus trommelen de lokale edelen hun hele dorpsbevolking op om een kunstmatige heuvel, een bergje, op te werpen. Aldus raakt Zeeland bezaaid met kasteelbergen. Ook in Vlaanderen, en elders in Nederland komen ze voor, maar veel minder dan aan de Zeeuwse stromen met zijn onafhankelijke adelstand.
Een beetje edelman bouwt een houten toren bovenop om zich te kunnen verschansen, maar de echte nobele bouwt een stenen toren. Deze luxe is alleen voor de allergrootsten weggelegd, zoals de heren Van Borsele of Van de Maalstede (Kapelle). Tot ongeveer 1200 worden kasteelbergen opgeworpen, daarna worden ze ouderwets. Veel van de oorspronkelijke adelfamilies in Zeeland hebben elkaar dan ongeveer uitgemoord, en de graven van Holland en van Vlaanderen beginnen de bouw van bergen te verbieden. Alleen de grootste edellieden gaan vervolgens stenen torens en meer moderne kastelen bouwen, vaak naast een afgedankte kasteelberg. Zo’n nieuwe toren of kasteel verrijst vaak op de voorburcht van een kasteelberg, een omheind voorterrein van de berg waar ook een gracht omheen ligt. Meestal staat binnen deze palissade een boerderij waar de edelman in vredestijd woont. Iets dergelijks werd ook in Goes verondersteld. Uit de stenen toren Torenburg, die wordt genoemd eind 14de eeuw, zou het slot Oostende (nu een restaurant bij de beide kerken) zijn voortgekomen. De hypothese was dat dit op de voorburcht van een afgegraven kasteelberg zou zijn gebouwd. Dit klopt niet, archeologisch onderzoek wijst uit dat er in de bodem onder slot Oostende nooit een kasteelberg heeft gelegen.
De ambachtsheren blijven belangrijk, ook op het gebied van dijkaanleg en tevens als stichters van kerken. Vandaar dat veel plaatsnamen in Zeeland beginnen met een persoonsnaam, en eindigen op -kerke (’s-Heer Arendskerke, Biggekerke, etc.), of eindigen op -dijk (Geersdijk, Wolphaartsdijk, Eversdijk). Op veel plaatsen in Zeeland liggen nog kasteelbergen, hoewel er ook veel zijn afgegraven. De hoogste nog bestaande, ca. 12 m, bevindt zich in Wemeldinge bij de hervormde kerk in een privé-tuin. De nog bestaande bergen vormen erg belangrijke archeologische terreinen.